Psalms 16

1Een gouden kleinood van David. Bewaar mij, o God! want ik betrouw op U.
 gouden Of, gouden Psalm. Hebr. Michtam, dat is, hetgeen van het beste en fijnste goud gemaakt is. Gelijken titel hebben de Psalmen 56, 57, 58, 59, 60, vanwege hun bijzondere kostelijkheid en uitnemendheid. Sommigen houden het voor een soort van een muziekinstrument, of den aanvang van enig lied.
2O mijn ziel! gij hebt tot den Heere gezegd: Gij zijt de Heere, mijn goedheid raakt niet tot U;
 gij hebt Deze woorden spreekt David als een voorbeeld van Christus, of [zo enigen menen] Christus zelf in den stand zijner vernedering tot zijne ziel, gelijk het Hebr. woord uitwijst; elders wordt het woord ziel uitgedrukt; Psa 103:1 .
,
 de HEERE, Anders, mijn Heere.
,
  goedheid Dat is, weldadigheid. De zin is: Ik kan U, o God, met mijne weldaden niets aanbrengen, U gene deugd doen [want Gij zijt in uzelven volmaakt en een oorsprong van al het goede]; maar wel den vromen, die op aarde leven. gelijk volgt.
3Maar tot de heiligen, die op de aarde zijn, en de heerlijken, in dewelke al mijn lust is.
 heerlijken, Of, voortreffelijken, aanzienlijken; alzo noemt hij de gelovigen en heiligen, omdat zij Gods kinderen en erfgenamen zijn. Van het Hebr. woord, zie boven Psa 8:2 .
4De smarten dergenen, die een anderen God begiftigen, zullen vermenigvuldigd worden; ik zal hun drankofferen van bloed niet offeren, en hun namen op mijn lippen niet nemen.
 anderen Niet den waren enigen God, meer een afgod.
,
 begiftigen, Versta, met een huwelijks gift of bruiloftsgift, en zie van de razernijen dezer geestelijke hoererij Eze 16:31-34 .
,
 hun drankofferen Der afgoden.
,
 offeren Of, uitgieten, uitstorten; gelijk de afgodendienaars gewoon waren te doen in de drankoffers. Van de wettelijke drankoffers, waarin wijn of sterke drank gebruikt werd, zie Exo 29:40 ; Num 15:5 , Num 15:7 , Num 15:10 , en Num 28:7 .
,
 op mijn Dat is, in mijn mond, gelijk Psa 50:16 . Hij wil zeggen dat hij met de afgoderij en wat er aankleeft ganselijk niet wil te doen hebben, dat hij een afgrijzen daarvan heeft. Zie Exo 23:13 .
5De Heere is het deel mijner erve, en mijns bekers; Gij onderhoudt mijn lot.
 deel Twee gelijkenissen worden hier gebruikt: de ene genomen van erven, die met snoeren gemeten en bij het lof werden uitgedeeld, zie Deu 3:4 , en Deu 32:9 ; Jos 13 enz.; de andere van de huisvader elken huisgenoot zijn beker drank toedeelde. Verg. Psa 11:6 .
,
 onderhoudt Dat is, bewaart, of houdt in zekere bewaring voor mij. Verg. 2Ti 4:8 ; 1Pe 1:4-5 .
6De snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen; ja, een schone erfenis is mij geworden.
 een schone Hebr. de erfenis is schoon geworden aan, of over mij.
7Ik zal den Heere loven, Die mij raad heeft gegeven; zelfs bij nacht onderwijzen mij mijn nieren.
 loven, Hebr. zegenen.
,
  bij nacht Hebr. in de nachten. Zie Psa 1:2 .
,
 nieren Dat is, mijn innerlijkste bewegingen drijven mij tot aan mijn plicht. Zie Job 19:27 .
8Ik stel den Heere geduriglijk voor mij, omdat Hij aan mijn rechterhand is, zal ik niet wankelen.
 Ik stel Dat is van onze Heere Christus gesproken is, blijkt uit Act 2:25 .
,
 voor Hebr. tegen mij over.
,
  wankelen Gelijk Psa 15:5 .
9Daarom is mijn hart verblijd, en mijn eer verheugt zich; ook zal mijn vlees zeker wonen.
 eer Zie Gen 49:6 .
,
 vlees Dat is, lichaam
,
 zeker Of, veiliglijk. Hebr. eigenlijk, met, of in vertrouwen, te weten, dat de opstanding ten derde dage zekerlijk volgen zal.
10Want Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten, dat Uw Heilige de verderving zie.
 ziel Dat is, mijn persoon, gelijk elders diwijls, waardoor wijders het dode lichaam onzes Heere Jezus Christus verstaan wordt. Verg. Lev 19:28 , en Psa 94:17 , en zie hiervan Act 2:31 , en Act 13:35 , enz.
,
 hel Dat is, graf. Of versta met sommigen, de helse pijn, die Christus in zijn lijden om onzentwil gedragen heeft. Zie van het Hebr. woord Gen 37:35 .
,
 heilige Te weten, Ik, Christus. Anders, goedertierene, weldadige, gunstgenoot. Verg. Deu 33:8 , en Psa 4:4 .
,
 verderving Zie Psa 7:16 .
,
 zie Dat is, ondervinde, lijde, blijvende in het graf en verrottende, gelijk andere mensen. Verg. Psa 34:13 ; Joh 3:36 , en Joh 8:51 , en zie Job 7:7 .
11Gij zult mij het pad des levens bekend maken; verzadiging der vreugde is bij Uw aangezicht; liefelijkheden zijn in Uw rechterhand, eeuwiglijk.
 pad Mij in dit leven geleidende en daarna opwekkende uit de doden, en voerende in de heerlijkheid des eeuwigen leven.
,
 der vreugde Of, blijdschappen, in het getal van velen.
,
 aangezicht; Verg. Psa 4:7 , en Psa 17:15 , en zie 1Jo 3:2 .
,
 rechterhand Met welke Gij die uwen kinderen geeft en uitdeelt. Verg. Pro 3:16 . Anders, bij uwe rechterhand; waar Ik Christus zal zitten, als Ik ten hemel zal zijn opgevaren, en waar David en alle uitverkorenen zullen gesteld worden; Mat 25:33 .
Copyright information for DutSVVA